Geloven in deze tijd is niet vanzelfsprekend. Het is in onze maatschappij gebruikelijker om niet in God te geloven, dan wel. De vraag hoe we in deze tijd kerk kunnen zijn is dan ook spannend, en heeft onze aandacht nodig.

Begin maart volgde ik een cursus over dit onderwerp, in het kader van mijn nascholing als predikant. Ons vertrekpunt was het boek van Charles Taylor, A Secular Age. In dat boek beschrijft deze Amerikaanse rooms-katholieke filosoof dat de gemiddelde westerse mens door en door geïndividualiseerd is. Dat geldt ook voor veel gelovigen: zij zijn op zoek naar een eígen vorm van geloof: het geloof is een persoonlijke keuze, en moet passen bij de eigen spirituele weg. Het geloof moet relevant zijn, je moet er persoonlijk iets aan hebben wil je er tijd in steken. Als dat gevoel voor relevantie ontbreekt, ligt het voor de hand om op zoek te gaan naar iets anders wat beter bij je past.

Van Taylors analyse van de tijdgeest word je als lid van een geloofsgemeenschap misschien niet direct blij. Maar als kerk moeten we het wel als een gegeven aannemen; het is de werkelijkheid van dit moment. En het is natuurlijk een interessante uitdaging om te kijken hoe je als kerk in deze tijd voor mensen van betekenis kunt zijn. Filosofen als Taylor, maar ook theologen en historici zijn op zoek naar een antwoord op deze vraag. Ze stellen bijvoorbeeld vragen bij de verhouding tussen individu en gemeenschap in onze tijd, en kijken hoe de bijbelse verhalen verbonden kunnen worden met die van ons mensen. Ze zijn kritisch op hoe er in de moderne tijd soms onverschillig met kerk en geloof wordt omgegaan, en proberen nieuwe invalshoeken te vinden om geloof en kerk weer een logische plek te geven in de samenleving. Tijdens de cursus bespraken we verschillende van die theologen, zoals Stanley Hauerwas, James Kennedy, Stefan Paas en Erik Borgman.

Bij die laatste, rooms-katholieke theoloog wil ik hier wat uitgebreider stilstaan. Borgman ziet eigenlijk niet zo’n groot probleem als hij naar de kerk van nu kijkt. Natuurlijk, de westerse mens is tot op het bot geïndividualiseerd, en er is een enorme kaalslag en leegloop gaande in de kerken. De reactie van veel geloofsgemeenschappen is dat er een soort bedrijfsmatig plan moet komen om de kerk aantrekkelijker en meer relevant te maken voor de moderne mens. De kerk moet zichzelf als het ware beter zien te verkopen, als een supermarkt in levensbeschouwelijke producten. Veel kerken in Nederland proberen zo helemaal in te spelen op de verregaande individualisering. Maar – vraagt Borgman zich af – is dat wel nodig? Eigenlijk, zo stelt hij, zou de kerk zich geen zorgen moeten maken over haar positie. De kerk heeft als taak de wereld te dienen, in navolging van Jezus. We moeten ons niet afvragen wat wij moeten doen om weer relevant te worden voor de samenleving, zegt Borgman. We moeten ons afvragen waar we ons voor moeten inzetten, als we onszelf deze vragen stellen: wie en wat is God voor ons, en wat betekent het om in hem te geloven? Daar ga ik nog wat dieper op in. Borgmans uitgangspunt is dat God liefdevol aanwezig is in ons menselijke bestaan. Hij is onlosmakelijk met zijn schepping verbonden,
en dus ook met ons mensen. Gods nabijheid is dan ook overal om ons heen te vinden. Als gelovigen moeten we op zoek naar die nabijheid. En dat vraagt om vertrouwen, geloof en overgave. Als wij namelijk gaan zoeken naar Gods aanwezigheid, zal het ook van ons vragen dat we ons láten vinden, laten vinden door de Geest. God kan zich overal en in ieder willekeurig mens aan ons laten zien. Geloven betekent dus dat we God soms durven zien in een ander. Zo ontstaat er een wisselwerking tussen ons en die ander die soms confronterend maar vaak ook verrassend kan zijn. In Gods verbondenheid met ons zijn ook wij mensen onderling met elkaar verknoopt.

Een treffende vergelijking die Borgman maakt is die van de kerk met de dubbele bloedsomloop in het menselijk lichaam. Eén helft van het hart stuwt het bloed door de kleine bloedsomloop, via de longen terug naar het hart. De andere helft van het hart stuwt tegelijkertijd het bloed dat uit de longen komt naar de rest van het lichaam, weer terug naar het hart, dat is de grote bloedsomloop. Het zijn aparte circuits die toch met elkaar in verbinding staan. In de kleine bloedsomloop van de kerk vinden we de kern van de geloofsgemeenschap. In die kern gebeurt het wezenlijke, en dat is de liturgie en de eucharistie voor Borgman. Hij ziet de eucharistie als het centrum van waaruit de kerk functioneert, als het ‘teken van de zichzelf gevende liefde van God’. In het ‘delen van brood en wijn wordt de innige verbondenheid met Jezus en met de ander zichtbaar’.

Vanuit de kern van de geloofsgemeenschap ontstaat ook de verbondenheid met de wereld buiten de kerk. Gelovigen gaan daar aan het werk, en dragen uit wat ze in de kerk hebben ervaren. Dat is de grote bloedsomloop. Er is en blijft altijd een wisselwerking tussen de kleine en de grote bloedsomloop. En zo is het ook tussen kerk en wereld. De kerk houdt de wereld gericht op haar goddelijke bestemming, maar ook andersom gebeurt er van alles. De kerk en de liturgie laten zich ook door die wereld vormen en veranderen. En als we God herkennen in die ander, zal het onherroepelijk soms ‘een zootje worden in de kerk’ (Borgman citeert paus Franciscus). Maar daar moeten we volgens Borgman niet bang voor zijn. Ook Jezus zocht de randen van de toenmalige samenleving op, ook in zijn tijd waren er mensen die er niet bij zouden of mochten horen. Juist in de verbinding met die ongeziene, ongehoorde of ongekende ander wordt de kerk vernieuwd, blijft de kerk het levende lichaam van Christus.

Aan de ene kant geeft de visie van Borgman op kerk zijn in deze tijd ontspanning. Ontspanning omdat hij ervan uit gaat dat God zich overal en in het gewone laat vinden. We hoeven ons niet af te vragen of en hoe we relevant kunnen zijn in deze tijd, want Gods aanwezigheid is ons uitgangspunt, dat is waar we samen naar mogen zoeken. We hoeven ook niet meer na te denken over wie er wel of niet kerkelijk zijn, en of iemand al dan niet bij de kerk zou kunnen passen. Het gaat er zelfs niet om dat we mensen voor de kerk winnen. Nee, het gaat erom dat we zielen winnen voor het ‘niet meer kapot te krijgen leven in gemeenschap met God en met de rest van Gods schepping’. Als je ieder mens die je ontmoet, iedere gebeurtenis die je meemaakt ziet als een mogelijk teken van Gods aanwezigheid, ga je heel anders in het leven staan. Misschien is het wat naïef, maar je gaat wel uit van het goddelijke, het goede in de mens.

Aan de andere kant haalt Borgmans ons wel uit onze comfortabele kerk-bubbel. Het gaat niet alleen om de mensen van je eigen geloofsgemeenschap die je al jaren kent, het gaat juist ook om het vinden van Gods aanwezigheid in de mensen die je nog niet kent. Ik moest bij het lezen denken aan het werk dat we doen met de huiswerkgroep, de Regenboogdis, de koffie-ochtenden, de middagen voor ouderen in de wijk over levensvragen. Niet altijd gemakkelijk werk, soms weerbarstig, maar het levert veel op: verbinding tussen mensen, mooie ontmoetingen of gesprekken, en soms misschien wel de voelbare aanwezigheid van Gods Geest.

Natuurlijk blijven er ook wel vragen over. Wat als je moeite hebt met het uitgangspunt van
Borgman, het moeilijk vindt om überhaupt te geloven, om op zoek te gaan naar de aanwezigheid van God in de wereld? En is het niet naïef om door deze bril van goddelijke aanwezigheid naar de schepping en naar de ander te kijken? Het lijkt me mooi en interessant om daar nog eens over door te praten samen, want ik ben voorlopig nog niet uitgedacht over de inspirerende theologie van Borgman.
Mirjam Buitenwerf-van der Molen

Bronnen:
– Erik Borgman, Waar blijft de kerk? Gedachten over opbouw in tijden van afbraak, Baarn 2015.
– Charles Taylor, A Secular Age, Cambridge (Massachusetts) en Londen, 2007, m.n. pp. 473-495.