Tijdens de viering van 11 augustus jl. zongen we ‘Wonen overal’ en dat bepaalde direct deels mijn muzikale invulling van de viering. In 2009 heb ik voor mijn vader een variatiereeks (16 variaties in totaal) over dit lied ‘gecomponeerd’ en ik speelde daar een aantal van na de overweging, tijdens de collecte en na afloop van de viering. We moeten daarbij ‘gecomponeerd’ niet overschatten, ik pleeg een aantal noten op papier te zetten die in mijn beleving wel aardig klinken.
Het lijkt erop dat een aantal van u het wel waardeert, hetgeen door mij dan ook wordt gewaardeerd. De voorgangster van dienst,
Mw. Hofschreuder, vertelde na afloop dat ze nog van een vorige keer wist dat ik die variaties had gespeeld. Dus het programmeren van dit lied was zeg maar voorbedachte rade. Dit is geen hint aan alle andere voorgangers die deze bijdrage lezen, want dan moet ik het te vaak spelen en dat wordt saai.

Jessica Langenhoff gaf aan dat één bepaalde variatie nogal ‘swingend was’. Klopt, die variatie staat in een vijfkwartsmaat. Volgens ‘mijn’ officiële partituur is de variatie erna pure jazz. Nog swingender, maar daarmee wel ‘too much’ voor een viering. Ook al pak ik na de viering meestal (ehhh altijd denk ik) wel groots uit (we moeten toch het stof een beetje uit het orgel blazen…), een viering mag nooit een concert worden.
Het op papier zetten van noten is wel iets dat ik graag doe, alhoewel mij de tijd veelal ontbreekt. Maar net zoals ‘Wonen overal’ is muziek ook overal. Ik hoor altijd muziek in mijn hoofd. Dat is niet onplezierig. Als ik ergens moet wachten kan ik in mijn hoofd een cd opzetten (voor de jeugdige lezers: een zilverkleurig rond plat schijfje waarop 80 minuten muziek kan worden opgeslagen) en ik kom mijn tijd wel door. Of in mijn hoofd ontstaat een melodie, een thema, een
muzikale ingeving die ik in mijn hoofd uitwerk tot iets wat tot een muziekstuk zou kunnen leiden. Ik schrijf dat vervolgens handmatig op muziekpapier, bij voorkeur met een kop koffie of een glas (of twee) wijn / rosé bij de hand. De vakantie is daarvoor ideaal, dan is namelijk met name de wijn / rosé in ruime mate voorhanden. Dat verklaart dan ook stukken in een vijfkwartsmaat en de term ‘drankorgel’.

Pas als ik de eerste ideeën heb uitgeschreven probeer ik het op orgel uit. Dat is dus het leuke, je bent creatief bezig, maar je weet het pas echt als je het uitprobeert. Als het klinkt zoals ik in gedachten had, reden voor nog een goed glas uiteraard. Als het helemaal niet klinkt, idem… Vervolgens gebruik ik een softwareprogramma (Finale) om de handgeschreven noten om te zetten in een officiële notatie en het eindresultaat wordt geprint (en soms dus meegenomen naar de Regenboog en uitgevoerd). Maar er gaat nog een tijd overheen, omdat je toch al gauw weer een paar foute noten ontdekt en / of passages wil verbeteren. Ook als je jaren later bepaalde stukken weer eens speelt, zie je verbeterpunten en dat pas ik dan weer aan. Een stuk is dus eigenlijk nooit klaar. Dat geldt ook voor bekende componisten, van bepaalde beroemde orgelstukken bestaan meerdere versies, waarbij de componist verbeteringen heeft doorgevoerd ten opzichte van het origineel.

Er zit ook een nadeel aan. Als je heel lang bezig bent met een bepaald stuk, dan blijft dat lang in je systeem zitten. Mijn hersenen werken ’s nachts gewoon door, en dan blijft die muziek maar doorgaan. Dat kan ik dan even niet uitzetten zoals dat bij een cd (voor de oudere lezer: de analoge voorloper van een mp3-file) wel kan. Dat stuk leg ik dan wel een tijdje terzijde en pak het later wel weer eens op. Wel is er nog een groot voordeel van een eigen stuk. Ik hielp jaren geleden tijdens een concert de organist dhr. Jan J. van den Berg (oud-organist van de Nieuwe Kerk in Delft) met registreren en bladzijden omslaan. Tijdens een eigen (moeilijke) compositie maakte hij een duidelijk waarneembare fout, waarop hij al doorspelend doodleuk zei: “Maar ik mag dat, want het is mijn eigen stuk”…
‘Wonen overal’ doe je meestal in een straat en daar heb ik de volgende keer iets over te melden.
Frank Resseler