Maar niet waar u nu aan denkt, werk is heel leuk, maar orgels zijn leuker. Het is ook geen tiepvaut, wellicht dacht u dat het ‘overwerk’ moest zijn. Dat begrip ken ik niet. Ik doe mijn werk zo goed mogelijk en soms kost dat (veel) meer tijd om een mooi product af te leveren. Maar dat maakt het niet meteen tot overwerk, het hoort gewoon bij je arbeidsmoraal dat je soms een stapje harder loopt dan formeel in je arbeidsovereenkomst staat. Ik hanteer graag ‘niet lullen, maar poetsen’, maar dat motto is wel aan slijtage onderhevig. Tegenwoordig heeft namelijk bijna iedereen een ‘gelukscoach’ die zich bezighoudt met gelukkig werken. Maar volgens mij word je gewoon betaald om te ‘werken’. Als het concept Chief Hapiness Officer medio 1750 al was uitgevonden, dan had de Industriële Revolutie nu nog moeten beginnen en had ik een assistent nodig om lucht het orgel in te pompen. Over dat onderwerp volgt t.z.t. nog een aparte column, er zijn dienaangaande leuke dingen (vind ik) te melden over ons orgel.
Tot zover mijn politieke beschouwing, maar nu waar het om gaat. Een orgel is verdeeld in ‘werken’. Elk ‘werk’ behoort bij een klavier en bestaat uit een aantal klankkleuren die gezamenlijk een mini-orgel vormen. Het gaat niet om een losse verzameling klankkleuren die niet bij elkaar passen, nee, het vormt wel een geheel. Het begon ooit met een ‘blokwerk’: een groot aantal pijpen per toets die altijd gezamenlijk klonken. Je kon dus niet afzonderlijke klankkleuren selecteren, het was ‘alles’ of ‘niks’. Later kon dat wel, en het belangrijkste, meest krachtige klavier werd het ‘hoofdwerk’, en bevindt zich in bijna alle gevallen boven de organist. Bij ons is dat het onderste klavier, waarmee ook onze gedecoreerde frontpijpen worden bespeeld.
Het orgel heeft zich doorontwikkeld, en zo ontstond onder andere ook het ‘bovenwerk’. Dit bovenwerk wordt steevast boven het hoofdwerk geplaatst. Zo krijgt een orgel dus meerdere verdiepingen, zoals onder andere het Van Hagerbeer-orgel in de Pieterskerk en het De Swart Van Hagerbeer-orgel van de Hooglandse.
Voorts kennen we het ‘Borstwerk’, dat onder het hoofdwerk is geplaatst, ter ‘oog- en oorhoogte’ van de organist(e). Dat is niet altijd even plezant, het wordt daardoor erg luid. Het orgel van de Marekerk heeft een dergelijk borstwerk. Dan is er nog het dwarswerk (waarbij de windladen met de pijpen haaks staan op de pijpen van het hoofdwerk), zoals te vinden in de Herengrachtkerk. Dan zijn er nog varianten zoals een ‘nevenwerk’ en ‘fernwerk’ (beide in Leiden niet aanwezig) en in de Doelen in Rotterdam heb je zelfs een ‘linkerwerk’ en ‘rechterwerk’.
Zeer belangrijk is ook het ‘rugwerk’, zoals te zien in vorengenoemde Pieterskerk en in de (thans gesloten) Evangelisch-Lutherse kerk: dit deel bevindt zich achter de organist(e), waardoor de uitvoerende musicus niet is te zien (maar wel te horen gelukkig..). Nóg belangrijker (althans voor mij) is het ‘zwelwerk’, waarbij een deel van de pijpen in een kast staat met bedienbare lamellen. Ons tweede klavier is een dergelijk zwelwerk en dat is wat mij betreft een feest.
Kortom, zodra je op papier de dispositie van een orgel ziet (de opsomming van de klankkleuren) dan kan je aan de hand van de ‘werken’ al een beeld vormen over het uiterlijk en ook de klank van het orgel. Ik heb echter medio juni nog iets nieuws geconstateerd, waarbij zelfs iemand anders mij erop attendeerde. Ten behoeve van de onlinevieringen zijn allerlei opnamen gemaakt, daarbij werd ook ingezoomd op het pedaalspel. Mijn voeten waren duidelijk zichtbaar, maar mijn ‘achterwerk’ was tevens goed waarneembaar. Ik denk echter niet dat een dergelijk werk iets toevoegt aan een orgel. Weliswaar kan er door middel van lucht een toon worden gegenereerd, maar met één toon is het moeilijk zingen en de bijwerking is ehh….ik zou dan maar meer dan 1,5 meter afstand houden…
Frank Resseler