De katholieke kerk zit op dit moment in een heel bijzondere fase. De schandalen die aan het licht zijn gekomen hebben mij en velen anderen diep getroffen. Maar nog pijnlijker is de bijzondere manier waarop verschillende mensen uit de kerkelijke organisatie daarop hebben gereageerd. Het is zo moeilijk om me op dit moment met deze organisatie verbonden te weten.
Om mijn emoties en gedachten te ordenen heb ik een brief geschreven aan bisschop De Korte. Hij is in deze de woordvoerder voor de bisschoppenconferentie. In een korte reactie erkent de bisschop dat de kerk in crisis is. “Heel veel gelovigen voelen zich – net als u – eenzaam en ontheemd. Ik hoop dat u in uw eigen parochiegemeenschap en van uw eigen pastoor nog steun mag ontvangen.” Verder geeft hij aan dat de bisschoppen zich terughoudend opstellen zolang de commissie Deetman aan het werk is.
De brief heb ik ook aan het dagblad Trouw gezonden. Op 24 februari is die – in verkorte vorm – op de podiumpagina opgenomen. De reacties in Trouw laten zien hoe verschillend mensen de situatie ervaren, en hoe moeilijk het blijkt om verbonden te blijven met deze kerk.
De vernieuwing van de cultuur binnen de katholieke kerk is niet alleen een noodzakelijke maar ook een weerbarstige opgave. Die opgave niet aangaan zal het drama alleen maar vergroten. Hoe dat aan te pakken, daar heb ik wel ideeën over, maar dat moet vooral een gezamenlijke zoektocht zijn, van allen die zich op de één of andere wijze met de katholieke kerk verbonden voelen.
De brief snijdt drie thema’s aan:
• hoe kijken mensen nu terug op hun eigen verleden in de kerk?
• hoe kunnen mensen in verbinding blijven met de zoekende gemeenschap van de kerk?
• hoe kunnen we als leken de kerkelijke organisatie ondersteunen om samen te leren verantwoordelijkheid te nemen voor de werkelijkheid, voor de onvolkomenheid, voor de neiging je terug te trekken op regels in tijden van onzekerheid?
Met het vicariaat zal ik overleggen hoe we het gesprek hierover samen kunnen vormgeven, in onze eigen gemeenschap. Als je daar ideeën voor hebt, dan hoor ik die graag.
De brief in dagblad Trouw:
Ontheemd in eigen huis
Als ik de herinneringen aan mijn katholieke schooljaren terughaal, dan zijn deze vooral positief: de grote groep jongens bij de paters jezuïeten. De paters die op een interessante manier in de wereld stonden: gesprekken over Beatles en ethiek, klassieke talen en tafeltennis, de eerste lange haren en het ritme van de rituelen. Natuurlijk waren we pubers, en waren er paters met wie we niet konden opschieten. Maar, het grote beeld was goed – tot de berichten loskwamen over het misbruik, ook door één of meer paters op deze school, van jongens zoals ze bij mij in de klas hebben gezeten, door paters met wie ik bijna dagelijks optrok.
Dit wereldbeeld blijkt naïef. Ons was geleerd dat priesters een wereld vertegenwoordigden waar wij als kleine zondaars niet aan konden tippen. Deze mensen waren bekleed met een heilig ambt. Je moest hen eren. Gezagsdragers in de kerk kregen vanuit hun ambt en hun roeping een stralenkrans die hun woorden en hun gedrag buiten ons oordeel plaatsten.
Zo staan (of stonden) religieuzen en priesters op een voetstuk waar ze als gewone mensen niet mee kunnen omgaan. En de katholieke kerk heeft zich dat voetstuk graag laten aanmeten – als je jezelf ziet als middelaar tussen mens en Christus dan is de verleiding ook wel erg groot. En nu is deze kerk in crisis. De katholiek van 2011 moet zich daarin een houding vinden. De kerk maakt het ons niet gemakkelijk. De gesprekken tussen de Vlaamse parlementariërs en Belgische bisschoppen waren een ontluisterende eyeopener.
Het lijkt wel of de mensen in de katholieke organisatie niet weten hoe zij van hun voetstuk af moeten komen, hoe zij hun isolement kunnen doorbreken. Op de vraag aan één van de pastores in ons eigen bisdom, hoe er binnen de organisatie over het misbruik wordt gesproken, kwam een even ontluisterend antwoord: er is nauwelijks gesprek. De mensen in de katholieke organisatie voeren met elkaar geen echt gesprek over wat dit grote schandaal betekent, wat het met de slachtoffers doet, wat het met hun familie doet, wat het met henzelf doet.
Zonder zo’n intern gesprek kunnen de mensen van de kerk hun pastorale functie natuurlijk niet vervullen. De katholiek is eenzaam, ontheemd, in de steek gelaten. Niet alleen de kinderen die misbruikt werden en hun families, ook de gelovigen, priesters en religieuzen zijn in de steek gelaten.
Kardinaal Simonis verklaarde enkele jaren terug dat er een reinigingsproces plaatsvindt in de kerk. Veel mensen die de regels niet aanvaarden, stappen eruit. Simonis vond dat goed: zo blijft een schare echte gelovigen over, een meer zuivere geloofsgemeenschap. Het lijkt gemakkelijk om deze redenering te volgen en op te stappen, vanwege de manier waarop de kerkleiding met het misbruik omgaat, of vanwege de vreselijke dingen die kinderen zijn aangedaan. Maar daarmee stap je ook uit de voortdurende zoektocht naar barmhartigheid, uit het gesprek over de omgang met elkaar als onvolkomen mensen, over de liefde, en uit de inspiratie en voeding die de rituelen geven. Die prachtige rituelen komen echter nooit in plaats van de liefde. Liefde is geen abstract ritueel, het is een concrete daad, tastbaar in de toewijding van mensen aan elkaar. Ze is te zien in het respect voor de ander, hoe anders die ook is. Met die zoektocht wil ik graag verbonden blijven, hoe lastig dat ook is.
Ik zie op dit moment drie concrete thema’s, die iedereen op een andere manier zal invullen. Velen zullen moeten leren omgaan met een geschonden geschiedenis, met een naïef gebleken beeld van de kerk. Velen zullen ook een nieuwe manier moeten vinden om in verbinding te blijven met de kerkelijke gemeenschappen als wezenlijke bronnen van geloof en liefde. En we zullen een manier moeten vinden om dat met elkaar, als leken en geestelijken, gezamenlijk te doen, zonder voetstukken. Het is een enorme uitdaging om in gesprek te komen met elkaar. En tegelijk is het een enorme kans om te leren, om de ervaringen van leken te benutten bij de gezamenlijke zoektocht die kerk-zijn altijd zal blijven.
Pieter Schrijnen