Kolenbranders waren lang geleden mensen die houtskool maakten. Ze woonden en werkten in de bossen. Ze waren arm, zagen er altijd zwart uit, en kwamen eigenlijk nooit in de kerk. Een makkelijke prooi voor de duivel, zo leek het. Op een mooie dag zocht de duivel een ongelukkige kolenbrander op, en vroeg hem: ‘Vertel eens, waarin geloof jij nou eigenlijk?’ ‘Nou’, zei de kolenbrander, ‘ik geloof waarin de kerk gelooft’. ‘En wat gelooft de kerk dan?’ vroeg de duivel meteen. ‘Nou’, zei de kolenbrander, ‘precies wat ik geloof’. ‘En wat is dát dan?’ drong de duivel aan. De kolenbrander hield vol: ‘Precies wat de kerk gelooft!’ En hoe de duivel ook probeerde, hij kwam er niet tussen. En na een tijdje vertrok hij met de staart tussen de benen en liet de kolenbrander tevreden achter.
Dit oude sprookje vertelt iets over een houding die voor velen vanzelfsprekend was, en misschien nog steeds is. Wie ben ik als eenvoudige leek om te bepalen wat je moet geloven? Welke wijsheid heb ik in pacht? Maar ook: wat is nou de kern van ons geloof?
In het Gesprek op Zondag van 13 maart spraken wij over de geloofsbelijdenis, over de betekenis ervan voor de christelijke kerken en over de inhoud ervan. In het open gesprek konden we samen constateren dat de belijdenis voor de kerken een bindend element is. Ze bepaalt de identiteit, ze onderscheidt: dit zijn wij, dit is voor ons belangrijk, dit is onze traditie. Ook al zijn de woorden van de oude belijdenis ooit onder bijzondere kerkelijke en politieke omstandigheden gekozen, en zouden ze nu wellicht anders worden gekozen, ze hebben de boel wel bij elkaar gehouden, al bijna tweeduizend jaar.
In het tweede deel van het gesprek gingen we in op de vraag: ‘Als je nu een geloofsbelijdenis zou ontwerpen, waarover zou die dan moeten gaan?’ Uit de antwoorden die toen genoemd zijn citeer ik er een paar. ‘Onze’ belijdenis zou hierover in elk geval uitspraken mogen doen:
– de God van de almachtige liefde – de Drie-eenheid – geloof als een be-leven – God als schepper, als een begin – de verbondenheid met de naaste – Jezus, als voorbeeld – de verbondenheid met Israël – waartoe zijn wij op aarde? – het woord ‘aanspreken’: aangesproken voelen, aanspreekbaar zijn, aansprakelijk willen zijn – de almachtige liefde van Jezus en de Heilige Geest – het komende koninkrijk – de (naasten)liefde – de ervaring dat ons iets te boven gaat – heiligheid – vergeving – geloven als vertrouwen.
In de Regenboog staan we blijkbaar deels in de traditie, deels in de nieuwe tijd. Deze woorden weerspiegelen elementen van de oude belijdenissen, met een nadruk op de theologische aspecten, maar ook elementen van de manier waarop wij zelf geraakt worden door de inspiratie van Jezus en de Geest. Wij hebben in ons gesprek maar een klein beetje last gehad van de theologische debatten en ruzies zoals ze in het Concilie van Nicea hebben plaats gehad. Maar wij hebben gelukkig ook mogen proeven van de bijzondere inspiratie waarmee de oude kerkleiders in die tijden hebben gewerkt. Dat gaf ons weer een rijk gesprek.
Pieter Schrijnen